Brooke Webb – De 16e Karmapa, Rangjung Rigpe Dorje

De Karmapa’s van Tibet

De wezens die de universa doordringen zijn talloos. Hoewel elk van hen de boed­dha-natuur heeft, hebben slechts weinigen Boeddha’s ontwaakte staat bereikt. Zij die dat wel hebben, worden kostbaarder geacht dan al het voorstelbare volmaakte. De serie geïncarneerde lama’s die bekend staat als de ‘Karma­pa’ of ‘Zwarte-Kroon-lama’ is de liniehouder van het diepgaande onderricht over verlich­ting, die begon met de volledige verwerkelijking van de grote India­se mahasiddha Tilopa. Deze door Marpa gestichte school is tegenwoor­dig bekend als de Karma Kagyu linie en genoemd naar Karmapa.

Karmapa betekent ‘hij die de activi­teit van een boeddha ten uitvoer brengt’. Het hoogste meditatie­ve inzicht dat de Kagyu Linie doorgeeft wordt ‘Mahamudra’ of ‘Het Grote Zegel’ genoemd. Karm­apa staat be­kend als ‘kenner van de drie tijden’(ver­leden, heden en toekomst) en is gevierd als de koning der yogi’s van Tibet. Hij is ook de allereerste lama die er bewust voor koos om in opeenvolgende wederge­boor­ten ter wereld te komen; zo startte hij de ‘tulku-traditie’. Bij elke wedergeboorte maakt hij zichzelf be­kend. Vaak laat hij gedetailleerde informa­tie na voor zijn naaste leer­lingen, zodat ze zijn volgende incarnatie kunnen vinden.

Karmapa’s activiteit begon zo lang geleden dat zijn ver­lichting plaatsvond in een tijdperk dat beschouwd wordt als een ander tijdperk dan het huidige. De toe­komstige Karmapa bracht later een leven lang door in afgezonderde meditatie. Hij was toen de jong­ste zoon van een koning, Yulko Chong genaamd, en hij werd bekend als Drangsong (Rishi) Koenpo Chen. Men zegt dat zijn diepgaande samadhi in meditatie jarenlang duurde. Zijn verwerkelijking gene­reer­­de zo veel kracht dat de dakini’s[1] hem eer kwamen bewijzen. Elk van hen nam één eigen haar en van de verzamelde haren van de vele dakini’s maakten ze een zwarte vijfhoekige kroon. Deze plaatsten ze op zijn hoofd. Tot op de dag van vandaag is deze wijsheidskroon onscheidbaar van de Karm­apa, en af en toe wordt hij waargenomen door mensen met diep inzicht.

Karmapa bracht vele levens door als yogi in India voordat hij in Tibet openlijk werd herkend als de Karmapa. Hij was voorheen één van de meest nabije leerlingen van de historische Boeddha Sakyamuni en was in die tijd bekend als Liefdevolle Ogen (Avalokiteshvara of Chenrezig; de bodhisattva van medegevoel). In een ander leven was hij de ‘Grote Brahmin’ ofwel maha­siddha Saraha.

De komst van de Karmapa’s is door Boedd­ha Sakyamuni voorspeld in de Samadhiraja-soetra: 1600 jaar na Boeddha’s overlijden zou een man met grote geestelijke realisatie en grenzeloos medegevoel geboren worden. Gedurende vele opeen­vol­gende incarnaties zou hij Boeddha’s leer (dharma) verspreiden en bekend staan als Kar­ma­pa of de ‘Man van Karma’. Ook Guru Rinpoche (Padmas­ambhava), die als eerste het boeddhisme in Tibet ver­spreidde, heeft Karm­apa’s komst voorspeld. Een tweede ver­spreiding van de boeddhistische leer in Tibet kwam mede tot stand door Marpa; hij werd opgevolgd door de vermaarde yogi Milarepa, die weer werd opgevolgd door Gampopa.

De belangrijkste leerling van Gampopa was de 1e Karmapa, Düsum Khyenpa. Een groot deel van zijn tijd bracht hij door in afgezonderde meditatie in de bergen. Tijdens een retraite van negen maanden droeg hij alleen de traditionele katoenen doek van een ‘repa’. Al vastend en mediterend ontwikkelde hij het bijzondere vermogen (siddhi) van de inner­lijke hitte (Tib.: tumo). Hij mediteerde een aantal maanden in een hut die zo klein was dat hij er alleen in meditatiehou­ding in paste. Nadat hij bin­nen korte tijd een staat van volledige verwerkelij­king had bereikt, herkende zijn leraar Gampopa hem als de Karmapa die door de Boeddha was voorspeld.

Conform de in­struc­ties van zijn leraar reisde Düsum Khyenpa daarna door heel Tibet om onderricht te geven. Hij bracht drie zomers en winters door op een rots op een plek genaamd Yab­zong en verkreeg hier het vermogen om door rotsen en bergen heen te gaan. Men zegt dat de dakini’s hem voedsel kwamen brengen op een plaats die ‘vlakke witte kei’ heet, een van de historische plekken van Guru Rinpo­che.

Karmapa Düsum Khyenpa bouwde vele kloosters. Toen hij 56 jaar oud was (1165) bouwde hij het grote klooster Kampo Nesnang. Deze plaats is ook bekend vanwege de enorme rots waarop spontaan de Tibetaanse letter ‘Ka’ ver­schijnt als een nieuwe Karmapa in deze wereld reïncarneert. Een letter ‘Ka’ verscheen ook in de laatste jaren van Düsum Khyenpa’s leven. Karmapa gaf aan dat er in de toekomst nog vele Karmapa’s zouden komen. Nadat hij al zijn bezit­tingen had verdeeld, overleed hij in 1193 op de leeftijd van 84 jaar. Na de lijkverbranding werden in de resten van de brand­stapel vele gelukbrengende relieken gevonden.

De 2e Karmapa, Karma Pakshi (1204-1283), was de eerste bewust wedergeboren leraar (tulku) in Tibet. Zoals de meeste Karm­apa’s doen, had Düsum Khyenpa nauwkeurige mondelinge instructies nagelaten aan een groep leerlingen voor het vinden en herkennen van zijn volgende incarnatie. Karma Pakshi’s bekendheid om zijn buitengewone vermogens was zo groot, dat deze ook doordrong tot het Chinese keizerlijke hof. Kublai Khan raakte geheel gefascineerd door de spirituele kracht van de Kar­mapa. Zeven jaar nadat hij Kublai Khan’s hof had verlaten vanwege de verborgen politieke machtsstrijd die er plaatsvond, probeerde Kublai Khan hem met geweld terug te halen. Hij zond een troepenmacht van 30.000 man om hem te arresteren. Toen ­ze in Karmapa’s gezichtsveld kwamen, wist hij met een gebaar (mudra) van twee vingers het hele leger te verlammen. Nadat hij ze liet gaan, grepen ze hem en probeerden hem vast te binden. Ze ontdekten echter dat zijn lichaam geen vaste substantie had en de opdracht bleek onuitvoerbaar. Toen ze Karmapa dwongen vergif te drinken, werd zijn lichaam een straal verblindend licht. Ze duwden hem van een steile rotswand af, maar hij zweefde naar beneden en bleef drijven op een meer. Vervolgens probeerden ze hem te verbranden, waarop stromen water uit zijn lichaam kwamen die de vlammen doofden. Ten slotte werd Kublai Khan Karm­apa’s leerling en betoonde hem alle respect. Tot en met Karmapa’s tiende incarnatie zijn de keizers van China naaste en toegewijde leerlingen van hem gebleven.

De 3e Karmapa, Rangjung Dorje (1284-1339), stond bekend als een ongeëvenaarde meditatiebeoefenaar en hij verrijkte de boeddhistische beoefening met nieuw intellectueel inzicht. Hij verenigde ook de Mahamudra van de Kagyu’s met het Maha Ati-onderricht van de Nyingma-linies. Het is voorspeld dat er in het huidige tijdperk duizend boeddha’s zullen verschijnen. De 3e Karmapa deed de voorspelling dat hij de zesde boeddha zou zijn. Deze voorspelling is ook te vinden in de lessen van Boed­dha Saky­amuni, in een soetra genaamd ‘Het Gunstige Tijdperk’. De historische Boed­dha Sakyamuni was de vierde boeddha en Mai­treya zal de vijfde zijn.

De 5e Karmapa, Deshin Shegpa (1384-1415), werd voor een bezoek uitgenodigd door de keizer van China, Yung Lo. De eerste 22 dagen van zijn bezoek aan het kei­zer­lijke hof verrichte Karmapa dagelijks allerlei wonderen. De keizer was zo onder de indruk dat hij serieus ging mediteren en diep inzicht ontwikkelde. Tijdens een ceremonie zag Yung Lo de Zwarte Kroon boven Karmapa’s hoofd zweven. Hij realiseerde zich dat dit een diepgaande zegen was en een indicatie van zijn eigen niveau van geestelijk inzicht. Met Karmapa’s toestemming liet hij een perfecte replica van deze kroon maken, zodat iedereen profijt zou hebben van het zien ervan. Deze kroon is tot aan zijn dood in het bezit van de 16e Karmapa gebleven. Men denkt dat de Zwarte Kroon tegenwoordig in het kloos­ter Rumtek in Sikkim is, waar het Sikkimese leger hem bewaakt vanwege een conflict binnen de Kagyu-linie. Zelfs van deze replica wordt gezegd dat hij, alleen al door ernaar te kijken, de kracht heeft om verlichting over te dragen.

De 8e Karmapa, Mikyö Dorje (1507-1554), ging na zijn geboorte rechtop zitten en verklaarde: ‘Ik ben de Karmapa, ik ben de Karma­pa’. Toen hij anderhalve maand was, zei hij: ‘Emaho, twijfel niet aan mij, want ik ben de Karmapa’. Toen hij vier maanden oud was, vertelde hij aan één van zijn leer­lingen uit zijn vorige leven welk onderricht hij hem in die tijd gegeven had. Toen hij vijf jaar was, vroeg Lama Sonam Rinchen hem wie hij werkelijk was. Hij ant­woordde: ‘Soms ben ik Padmasambhava, soms Saraha en op andere tijden ben ik Kar­ma­pa.’

Net zoals met de huidige Karmapa gebeurd is, werd er in de tijd van Mikyö Dorje’s jeugd een andere Karmapa-kandidaat gepresenteerd. Toen ze hem testten met bezit­tin­gen, die vroeger van hem geweest waren, bewees Karmapa zichzelf door uit een enorm aantal alternatieven snel de juiste te kiezen.

Mikyö Dorje was een volleerd kun­stenaar en blonk uit in schilderen, beeldhou­wen en het gieten van beelden. Hij stond aan het begin van een bepaalde school van thanka-schilderen. De beelden die hij goot hebben merk­waardig genoeg menselijke eigenschappen. Eén van zijn beelden, een zelfportret dat tegen­woordig in het klooster Rumtek staat, heeft naast zich een kleiner stuk marmer dat overbleef van het blok waaruit het beeld werd gevormd. Dit extra stuk heeft Karmapa eenvoudigweg in zijn hand samengeknepen. Het is bewaard gebleven in de vorm die zijn vingers eraan gaven. Er doet ook een verhaal de ronde dat hij eens een beeld van zichzelf had gegoten en toen aan het beeld vroeg of het een goede gelijkenis was. Daarop zou het beeld geantwoord hebben: ‘Maar natuurlijk!’.

De 16e Karmapa, Rangjung Rigpe Dorje (het Wensvervullende Juweel), werd in 1924 geboren in de provincie Derge, Oost-Tibet. Hij werd door een zoekmissie gevonden, precies volgens de voorspellende brief die zijn vorige incarnatie had achtergelaten. Toen de zestiende letter ‘Ka’ op de rots in Kampo verscheen, was deze groter dan alle voorgaande.

De 16e Karmapa begon zijn opleiding in het klooster Pal­pung. Hij ontving de les­sen over Tantra, Soetra, de Zes Yoga’s van Naropa en Mahamudra. Zijn belangrijkste leraren waren Situ Pema Wangchuk en Jamgon Palden Khyentse Öser. In 1931, op de leeftijd van zeven jaar, leidde de Karmapa zijn eerste Zwarte-Kroon-ceremonie. Duizen­den mensen waren getui­ge van deze verbazingwekkende gebeurtenis. Men zegt dat het bloemen regende en dat de lucht gevuld was met regenbogen.

Tijdens een van zijn reizen naar de talrijke kloosters in en rond Tibet bracht Karmapa een bezoek aan Z.H. de 13e Dalai Lama. Toen Karmapa daar prosternaties deed, vroeg de Dalai Lama hem waarom hij zijn kroon niet had afgedaan, zoals in Tibet de gewoonte was. De Dalai Lama realiseerde zich niet dat hij feitelijk Karmapa’s geestelijke kroon zag, die zich te allen tijde boven zijn hoofd bevindt. Zelfs toen Karmapa nog jong was, stond hij bekend om zijn enorme kracht. Zo wordt van hem verteld dat hij, toen hij twaalf was, het zwaard van zijn bediende nam en er een knoop in legde.

De 16e Karmapa bracht zijn krachtige activiteit ten uitvoer in Tibet, Bhutan, Ne­pal, Sikkim, India en in delen van China. Nu en dan studeerde hij bij belangrijke leraren, dan weer gaf hij les en deed hij Zwarte-Kroonceremonies voor het welzijn van alle we­zens. Gedurende de Zwarte-Kroonceremonie draagt de Karmapa de materiële kopie van zijn spirituele kroon. Op dat moment wordt hij één met de boeddha van medegevoel, Liefdevolle Ogen (Chenrezig), waarbij hij een intens krachtveld van zege­n overdraagt. Hiermee opent hij bij de aanwezigen de diepste lagen van inzicht en wijsheid. Het zien van deze kroon leidt in de toekomst tot bevrijding van alle lagere bestaanstoestanden.

De meeste incarnaties worden ontdekt met diverse voorspellingsmethoden, maar Karma­pa voorzag de wedergeboorte van belangrijke lama’s door middel van meditatie. Op een keer zond hij een groep leerlingen op weg om de incarnatie van Jamgon Kong­trül Rin­poche te vinden. Hij gaf hun de exacte locatie, het tijdstip van geboorte en het aantal van zeven gezins­leden. De zoekmissie keerde later terug van de lange reis naar Lhasa en vertelde Karmapa dat alles wat hij had gezegd klopte, behalve dat het ge­zin maar zes personen telde. Karmapa legde uit dat het zevende gezinslid zich nog in de moeder be­vond, wat inderdaad het geval bleek te zijn.

In 1959 waarschuwde Karmapa zijn mensen al voor het gevaar van de Chinese bezetting van Tibet die toen in volle gang was. Daarom verliet Karmapa in februari van dat jaar met 160 van zijn mensen zijn hoofdzetel, het klooster Tsurphu, en trok naar Bhutan. Ze namen de meest heilige schatten en relieken van Tsurphu mee, die daar eeuwenlang bewaard waren gebleven. Bepaalde leerlingen van Karmapa waren vrijheidsstrijders die tegen de Chinese bezetters van Tibet vochten. Soldaten van deze kleine eenheid meldden dat ze van dichtbij door de Chinese soldaten waren beschoten. Ze droegen beschermgordels van Karmapa en namen elke dag speciale beschermpillen in, die hij hun had gegeven. De kogels waren door hun kleren gegaan en hadden die geschroeid, maar ze waren niet in hun lichaam doorgedrongen. Leden van Karmapa’s gevolg vertelden dat ze tijdens de ontsnapping over de besneeuwde bergen naar India Chinese gevechtsvliegtuigen hadden zien overvliegen. De piloten zouden de grote groep monniken, die in rode gewaden door de sneeuw trok, gezien moeten hebben. Maar er gebeurde niets.

 

Lopön Tsechu Rinpoche zei over hem

‘Karmapa was een fantastische man. Zijn kwaliteiten zijn niet in woorden te vatten. Hij was een echte Chen­rezig. In zijn aanwezigheid veranderde ieders geest. Iedereen opende zich onmiddellijk voor hem. Als je hem één keer had gezien, wilde je hem telkens weer zien, keer op keer.’

De koninklijke familie van Sikkim, trouwe aanhangers van Karmapa, bood hem een permanente verblijfplaats in hun land aan. Met financiële steun van de regeringen van Sikkim en India werd in 1966 Karmapa’s nieuwe zetel, het klooster Rumtek, gebouwd. In 1974 vond de eerste van een reeks bezoe­ken van Karmapa aan het Westen plaats. Hij bezocht Europa, Canada en de Verenigde Staten. Gedurende deze bezoeken leidde hij ver­scheidene malen de Zwarte-Kroonceremo­nie.

De imponerende uitstraling van de 16e Karmapa bracht diepgaande en duurzame indrukken teweeg bij alle mensen die met hem in contact kwamen. Zelf zei hij dat een boeddha te herkennen zou moeten zijn aan zijn lach. Men zegt dat als Karmapa lachte – wat hij vrijwel de hele tijd deed – het huizen verder te horen was. Hij wist van tevoren dat iemand hem kwam bezoeken, ongeacht hoe ver die nog was, en hij liet altijd voorbereidingen treffen voor zijn komst.

Soms gaf hij blijk van zijn vermogen om met dieren te communiceren. Tijdens een cursus in Europa verscheen een grote zwarte vogel voor het raam waar Karmapa lesgaf en tikte erop met zijn snavel. Karmapa zei dat ze hem binnen moesten laten. Hij vloog rechtstreeks naar Karmapa, die daarna zei dat de vogel hem had verteld dat twee andere vogels vastzaten in een schuur verderop. Karmapa zond twee mensen op onderzoek uit. Toen ze bij de schuur kwamen, vonden ze de twee vogels en bevrijdden hen.

Tijdens een tussenlanding op een vliegveld liet hij eens een paar honderd van zijn vogels – die vaak met hem meereisden – los rondvliegen; tot grote ongerustheid van diegenen in zijn gezelschap die zijn reisschema vlak wilden houden. Kar­mapa zei dat zijn vogels beweging nodig hadden. Vlak voor het geplande vertrek klapte hij in zijn handen, waarop de vogels terugvlogen naar hun kooi. Er was geen enkel oponthoud.

Tijdens een bezoek aan Amerika in 1981 overleed Karmapa in Chicago. Gedurende de zeven weken tussen zijn dood en zijn crematie kromp Karmapa’s lichaam spontaan tot de afmetingen van een klein kind. Hij werd gecremeerd in Rumtek. Na de crematie werden in de crematiestoepa ongelofelijke relieken gevonden. Sommige beenderen hadden zich gevormd tot perfecte boeddhavormen. Tijdens de crematie verscheen in een heldere blauwe lucht een cirkelvormige regenboog rondom de zon.

Terwijl Karmapa’s lichaam brand­de, rolde er een object uit de vlammen naar de rand van de stoepa. Dit object werd snel gepakt en bleek Karmapa’s ogen, tong en hart te zijn. Ze waren bij elkaar gekomen bij wijze van geschenk van Karmapa, als relieken die bewaard moeten blijven. Traditioneel betekent een dergelijke gebeurtenis dat lichaam, spraak en geest zijn samengekomen om ze te bewaren als relieken die een sterke transmissie van verlichting en zegen geven aan alle wezens. En dit tot in de verre toekomst. Zoiets gebeurt alleen bij de allerhoogste boeddhistische yogi’s. Precies hetzelfde vond plaats bij de crema­tie van Gampopa en de 2e Karmapa.

 

De erkenning van de 17e Karmapa

Het zoeken naar de reïncarnatie van de 16e Karmapa ging gepaard met veel hindernissen. Hier volgt het verhaal van hoe hij werd gevonden, erkend en hoe hij Tibet verliet. Het sluit zo goed mogelijk aan bij wat bekend is, hoewel nog niet alle informatie openbaar is gemaakt.

Direct na de dood van de 16e Karmapa nam Shamar Rinpoche, één van Karmapa’s voornaamste liniehouders, intuïtief contact op met een hoge Kagyu-lama over Karm­apa’s wedergeboorte. Deze persoon gaf hem toen geen informatie. Desondanks bleef deze persoon, aldus Shamar Rinpoche, voortdurend in zijn geest. Later namen verscheidene mensen contact op met Shamar Rinpoche over deze lama en ook zij vermoedde dat hij een brief of informatie van de 16e Karmapa bezat.

In 1985 verbleef Shamar Rinpoche in New Delhi (India) voor de bouw van Karmapa’s nieuwe klooster, het Karmapa Inter­national Buddhist Institute (KIBI). Chobgye Tri Rinpoche, een belangrijke Sakya-lama uit Kathmandu (Nepal), bracht hem een bezoek. Hij zei dat hij Shamar Rinpoche dringend wilde spreken en gaf hem de volgende informatie: ‘Kort voordat de vorige Karmapa, Rangjung Rigpe Dorje, stierf, had ik ’s morgens vroeg een droom. Karmapa droeg de dharma-gewaden en liep in Bodhnath om de stoepa. Hij zag er erg breekbaar en zwak uit. In de droom voelde ik me bedroefd en huilde. Kort daarna overleed Karmapa.’.

Vervolgens vertelde hij, dat hij een paar dagen voordat hij naar Delhi was gekomen, een andere droom had gehad over Zijne Heiligheid. Hij vertelde: ‘Karmapa was gekleed in gele dharma-gewaden en liep rondom een stoepa. De kleur van zijn gewaden was heel helder en stralend. Hij droeg de Gampopa-kroon en was erg vrolijk.’.

Op het middaguur van dezelfde dag dat hij deze droom had gehad, kreeg Chobgye Tri Rinpoche bezoek van een familielid uit Lhasa die een foto bij zich had van een jongentje. Hij was in Lhasa bekend, omdat hij ge­zegd zou hebben: ‘Ik ben de Karmapa.’.

Dit was Chobgye Tri Rinpoche’s reden om Shamar Rinpoche in Delhi te bezoeken. Toen hij dit hoorde, vond Shamar Rinpoche dat hij moest proberen meer aan de weet te ko­men over dit kind. Chobgye Tri Rinpoche had hem ook gezegd: ‘Je moet niet be­slissen op grond van wat ik je heb gezegd. De beslissing moet gebaseerd zijn op instruc­ties die achtergelaten zijn en op de visioenen en ervarin­gen van hooggekwali­fi­ceerde meditatiemeesters. Toch vond ik dat ik moest komen om je dit te ver­tellen, aan­gezien jij de Shamarpa bent. Uit de historie van de Karma Kagyu-school van Tibe­taans boeddhisme is bekend dat de Sha­marpa-lama’s en Karmapa-lama’s als on­scheid­baar zijn.’.

Shamar Rinpoche kreeg een foto van het jongentje in kwestie, dat toen ongeveer drie jaar oud was. Begin 1987 vroeg Shamar Rinpoche aan Lopön Tsechu Rinpoche, die bekend stond als een hedendaagse mahasiddha, om de jongen in Tibet te bezoeken zonder iemand te laten merken dat het op zijn verzoek was. De jongen woonde met zijn familie in een wijk van Lhasa, Bakhor genaamd. De vader is een erkende incarnatie van een lama van de Ny­ingma-linie; zijn naam is Mipham Rinpoche. De kinderen van het gezin stonden bekend als buitengewoon begaafd.

Lopön Tsechu Rinpoche maakte kennis met het gezin zonder dat iemand merkte wat de bedoeling was en keerde met gedetailleerde informatie terug naar Delhi. Hij berichtte dat vader Mipham Rinpoche de incarnatie bleek te zijn van een belangrijke Nyingma-mees­ter, die ook een band had gehad met de Kagyu-school. Lopön Tsechu Rinpoche kwam te we­­ten dat de vader in het bezit was van religieuze objecten en brieven die van de vorige Mipham Rinpoche waren geweest. Onder deze bezittingen bleek een brief te zijn die zijn voorganger geschreven had. Daarin stond dat hij in zijn volgende incarnatie een zoon zou krijgen die ‘Rigpe Yeshe Dorje’zou heten. Het deel van de naam ‘Rigpe Dorje’ kan in verband worden gebracht met de 16e Karmapa, ‘Rangjung Rigpe Dorje’. Aangezien de vader de brief niet wilde afstaan, nam Lopön Tsechu Rinpo­che contact op met een an­dere lama. Deze lama was nauw bevriend met de vader en overtuigde hem ervan de brief handmatig te laten kopiëren. De originele brief is nog steeds in het bezit van Mipham Rinpoche, en Shamar Rinpo­che kreeg een woordelijk overgeschreven exemplaar van Lopön Tsechu Rinpoche.

Shamar Rinpoche besloot de informatie die hij tot dusverre had verkregen, voor zich te houden en een tweede persoon te zenden om het jongetje te bestuderen. Deze kwam terug met dezelfde informatie, maar met daarbij een inte­ressant verhaal. Blijkbaar was het kind, dat Tend­zin Khyentse heette, op een dag door een goede vriend van Mipham Rinpoche meegenomen naar de Jokhang-tempel in Bakhor. In deze tempel staat een heel beroemd boeddhabeeld . Toen de vriend het zoontje ronddroeg en om de tempel heen liep, zag hij dat zich een menigte had verzameld en ze gingen naar binnen. Daar bracht een lama, kennelijk hoog aangeschreven, goud aan op het gezicht van het boedd­habeeld. De omstan­ders werd verteld dat deze lama uit India was gekomen. De vriend van de vader zette het kind neer, waarop het jongentje meteen naar de lama toe rende en hem vroeg: ‘Herken je mij?’. De lama antwoordde: ‘Nee!’. Het jongentje kwam terug en de twee gingen weg. Nadat de vriend Mipham Rinpoche verteld had over de lama uit India werd de familie nieuwsgierig. Ze wonnen inlichtingen in en kwamen te weten dat het Gyaltsab Rinpoche was, een van Karmapa’s regenten en een beroemde Kagyu-liniehouder. Ze wilden hem gaan bezoeken en hun zoon meenemen, maar deze zei: ‘Ik wil hem niet ontmoeten, omdat hij niet herkent wie ik ben’.

Dit is het verhaal dat de tweede persoon meebracht die door Shamar Rinpoche was gezonden om een onder­zoek in te stellen.

In het geheim werd nog een derde persoon door Shamarpa naar Lhasa gezonden. Mipham Rinpoche was beroemd om zijn voorspellingen, en aangezien hij voort­durend geconsulteerd werd voor voorspellingen, hield hij altijd open huis. Bij het binnengaan van het huis kwam de onderzoeker de jongen tegen, die hem meteen zei: ‘Jij bent gekomen om mij te zoeken’. Met het gevoel dat deze jongen inderdaad de nieuwe Karmapa zou kunnen zijn, ging Shamar Rinpoche in retraite. In de vroege morgen van de zevende dag van de retraite verscheen de vorige Karmapa in een droom. De Karmapa zat op een lage zetel en verrichtte een bepaald ritueel, dat gedaan wordt voor overledenen teneinde hen te bevrijden, of om hen bij ernstig ziekten behulpzaam te zijn. Kar­mapa zei tegen Shamar Rinpoche: ‘Ik heb de persoon bevrijd die ik me had voorgenomen te bevrijden. Ik zal gaan waar je maar wilt’.

De volgende dag vertelde Shamar Rinpoche dat hij voortdu­rend wensen had geuit aan zijn yidam (boeddha-aspect), en dat hij nog een tweede droom had gehad. In deze droom wijdde Shamar Rinpoche een boeddhabeeld in. Tijdens zulke ceremo­nies is het de gewoonte dat de lama rijst werpt naar het object dat gewijd wordt. De rijstkorrels die hij strooide vermenigvuldigden zich, en vormden een regen van rijstkor­rels die op het boeddhabeeld neerdaalde. Achter het beeld waren ontelba­re andere boeddhabeelden. In het midden stond een enorme boterlamp die tot aan de rand gevuld was met boter. In het middelpunt van deze boterlamp, op de plaats van de vlam, was iets dat Shamar Rinpoche beschreef als ‘een bol van wit helder licht’.

Op grond van deze droom besloot Shamar Rinpoche zelf naar Lhasa te gaan. Eenmaal in Tibet werd snel duide­lijk dat hij gevolgd werd. Hij deed net alsof hij een toerist was en bezocht een toeristenplek genaamd Namtso, om vervolgens snel terug te keren naar Kathmandu. Daarop zond Shamar Rinpoche een vertrouwde collega, lama Tsultrim Dawa, voor al­lerlei orakel-voorspellingen naar verschillende heilige plaatsen. Een van die plaatsen was een rots­wand waarop spontaan een afbeelding van het boeddha-aspect Tara was versche­nen. Elke voorspelling beves­ti­gde: ‘Tendzin Khyentse uit Lhasa is de Kar­m­apa’. Op basis van Shamar Rinpoche’s beslissing werd Tendzin Khyentse erkend als de Karmapa en naar New Delhi in India gebracht. Hij is nu bezig met een volledige spiritu­ele en academische opleiding onder leiding van verscheidene leraren van het KIBI.

In maart 1996 reisde de auteur van dit artikel samen met een aantal anderen naar India, waar we persoonlijk een ontmoeting hadden met Karmapa Thaye Dorje. Deze gebeurte­nis bleek voor ieder van ons een intens verrijkende ervaring te zijn. De Karmapa, hoewel nog maar dertien jaar oud, gaf blijk van een diep evenwicht en vertrouwen. Anders dan een gewone jongen had Karmapa op een geheel rijpe en volwassen wijze zijn leiders­rol aan­vaard. Men zag hem adviezen geven aan mensen die vaak vier keer zo oud waren. Zijn vriendelijke zelfverzekerdheid was volkomen na­tuur­­­lijk en ongekunsteld. Het diepe respect dat zijn begelei­ders en leraren hem bewezen was haast tastbaar.

Elke twijfel of hij al dan niet de Karmapa was, werd volledig weggevaagd bij het ontvangen van zijn zegen, die hij overbrengt door lichtjes de bovenkant van je hoofd aan te raken. De wereld straalde van vreugde en levendige helderheid door zijn zegen; die niet in woorden kan worden uitge­drukt. Karmapa ontving zowel grote groepen als indivi­du­en afzon­derlijk na elkaar, vaak uren achter­een. Je had nooit de in­druk dat hij de zachte en geconcentreerde evenwichtigheid verloor die zijn aanwezigheid altijd leek te door­dringen.

Tijdens het bezoek werd een ceremonie gehouden om eer te bewijzen aan Karmapa en erkentelijkheid te tonen voor zijn voortreffelijke eigenschappen. Afgevaardigden van over de gehele wereld gaven hem geschenken die passen bij een uni­verseel monarch. Men gaf hem dingen die lichaam, spraak en geest representeren, waarna hij ze op dezelf­de wijze teruggaf. Daarna gaf hij zijn eerste transmissie, die van de duizend-armige Liefdevolle Ogen (Chenrezig; de boeddha van mede­gevoel). Dit was het formele sym­bool voor het begin van zijn activiteit op elk niveau, dat alle wezens over de gehele wereld volledig ten goede zou komen. Aan de 16e Karmapa, wiens aanwezig­heid steeds een berg van kracht was, werd eens gevraagd of de 17e Karmapa net zo krachtig zou zijn. Hij zei dat de kracht van zijn volgende incarnatie een sterke rust brengende uitstraling zou hebben, omdat de wereld tegen die tijd zo verstoord zou zijn.

Dit verhaal over de levens van de Karmapa’s is natuurlijk enorm ingekort. De kleurrijke bijzonderheden van al zijn levens zouden boekdelen beslaan. De inhoud van die delen zou zo fantastisch lijken, dat het bijna te exotisch en te ver van de belevingswereld van een gemid­delde gezonde scepticus zou zijn. Karmapa’s enorme krachtveld draagt een geweldi­ge zegen, die zelfs nu nog iedere dag tastbaar is voor allen die zijn sterke wens de­len om te handelen voor het welzijn van anderen – zonder uitzonderingen.

[1] Verlichte vrouwelijke wezens die de functie van bodes of beschermers vervullen. Zij dansen door de lucht en zijn wijsheidhouders van de boeddhistische tantrische leer

About the author