Interview met Hannah Nydahl

Samen met haar man, waren Hannah en Lama Ole Nydahl in 1969 de eerste westerse studenten van de 16e Karmapa. Ze was een gekwalificeerd boeddhistisch leraar en werkte sinds begin jaren ‘70 tot aan haar dood in 2007 samen met Lama Ole om over de hele wereld Diamantweg Boeddhisme te vestigen. Een film over haar leven ‘Hannah – the movie’ wordt momenteel op filmfestivals vertoont. Dit interview is in 1995 afgenomen en is voor het eerst gepubliceerd in het magazine ‘Kagyu Life International’. Het gaat over haar zienswijze op de ontwikkeling van boeddhisme in het Westen en haar unieke rol.

Interview met Hannah Nydahl, Virginia, juli 1995

 

In 1969 werden Lama Ole Nydahl en zijn vrouw Hannah de eerste westerse studenten van de 16e Gyalwa Karmapa, Rangjung Rigpe Dorje. Een van de grootste yogi’s van de 20e eeuw, en het hoofd van de Kagyu-traditie in het Tibetaans boeddhisme. De Karmapa had een intense invloed op hun levens. Hij vroeg Hannah en Ole om het boeddhisme naar het Westen te brengen. Voor de afgelopen 22 jaar hebben zijn non-stop gereisd, onderwezen en overal ter wereld meditatiecentra opgericht. Hannah Nydahl is een veel gewild vertaalster en interpreteerster van de Tibetaans boeddhistische filosofie. Zij verdeelt haar tijd tussen vertalingen voor de lama’s en het Karmapa International Buddhist Institute in New Delhi in India. Ze draagt bij aan verschillende projecten voor de vertaling van veel boeddhistische teksten, organiseren en agenderen van bezoeken van hoge Rinpoches in de linie, en reist samen met Lama Ole over de wereld.

 

Kagyu Life International: Hoe kwam het dat je zoveel tijd in Azië hebt doorgebracht?

Hannah Nydahl: Ole en ik gingen voor het eerst in de jaren ’60 naar Azië. We kregen een verbinding met boeddhisme en bleven daar een aantal jaar. Er was toen nog geen Tibetaans boeddhisme in het Westen, dus de verbinding met het Oosten was toen erg belangrijk. Mijn rol werd om te vertalen voor de Tibetaanse lama’s en om hun reizen te organiseren. Ook hebben Ole en ik lange tijd pelgrimstochten naar het Oosten georganiseerd, waarbij we elke twee jaar ongeveer 100 mensen naar het Oosten brachten. Hierdoor had ik erg veel contact met Azië. De afgelopen vijf jaar ben ik ook betrokken geweest als vertaler voor Tibetaanse leraren in KIBI (het Karmapa International Buddhist Institute) in New Delhi.

Tegenwoordig is de situatie voor mensen die met het boeddhistische pad beginnen veel eenvoudiger. Je kan in je eigen land boeddhist worden en alles hier leren en beoefenen. Het kan goed zijn voor je ontwikkeling om een pelgrimstocht te maken, om plekken te bezoeken die een speciale zegen hebben zoals Bodhgaya, de plek waar Boeddha verlichting heeft bereikt. Maar het is niet nodig om in het Oosten te gaan wonen. Ik ga alleen als er daar werk gedaan moet worden.

 

Hoe heb je Tibetaans geleerd?

Aan het eind van de jaren ‘60, toen we in aanraking kwamen met boeddhisme, waren er maar zeer weinig teksten vertaald en slechts enkele leraren spraken Engels. We moesten wel Tibetaans leren, en ik begon door het alfabet te leren van Tarab Tulku bij de universiteit in Denemarken. Daarna, toen we in India en de Himalaya verbleven en onze beoefeningen deden, moesten we onze meditatieteksten zelf vertalen. We deden de Ngöndro-oefeningen en begonnen met de tekst van de verbuigingen. Ik heb nagenoeg elk woord opgezocht in het woordenboek en langzaam maar zeker vertaalde we de tekst. Met de overige Ngöndro-beoefeningen ging het precies hetzelfde. We bevonden ons toen in een retraite-achtige situatie en spraken erg weinig met anderen, dus we oefenden niet ons gesproken Tibetaans. Als we gesproken Tibetaans wilde oefenen dan moesten we naar de Tibetaanse (vluchtelingen)kampen gaan waar niemand Engels sprak.

Later nodigde we lama’s uit om naar Europa te komen en was er niemand om te vertalen, dus moest ik nog meer Tibetaans leren om voor hun te kunnen vertalen. Het was een natuurlijk proces. Vertalen werd een onderdeel van mijn rol, en Ole begaf zich op de activiteit van lesgeven. Hij is een geboren leraar en geen geboren vertaler (Hannah lacht). Als hij zou vertalen zou hij nog steeds zijn eigen lessen geven (lacht nog steeds). Dus het past gewoon zoals het is.

Nogmaals, de situatie is tegenwoordig totaal verschillend. Tegenwoordig zijn er veel lessen en teksten vertaald en er zijn veel vertalers beschikbaar. Men kan dus eenvoudig Tibetaans boeddhisme beoefenen zonder Tibetaans te kennen.

 

Hoe en waar heb je besloten om de traditionele familierol op te geven? Gebeurde dit al vroeg tijdens jullie huwelijk?

Toen we voor onze huwelijksreis naar Azië gingen en met boeddhisme in aanraking kwamen, bleven we daar een aantal jaar om boeddhistisch onderricht te krijgen en te beoefenen. Later kregen we de taak om fulltime voor de dharma te werken. Z.H. de 16e Karmapa was heel precies in zijn instructies naar ons. Hij wilde dat we teruggingen naar Europa en voor de dharma gingen werken. Toentertijd was het niet mogelijk om dat werk te combineren met een normaal gezinsleven – het was een kwestie van een keuze maken. De keuze was makkelijk, er zijn genoeg kinderen op de wereld, en wat wij toen deden met onze tijd was veel belangrijker dan zelf kinderen hebben. Vandaag is de situatie heel anders. Boeddhist worden betekent niet dat je heel je levensstijl aan moet passen, zoals wij dat deden.

 

Jij en Ole werden diegenen die Tibetaans boeddhisme naar Europa hebben gebracht.

Het werd onze verantwoordelijkheid, omdat er geen Tibetaans boeddhisme beschikbaar was in Europa in die tijd. Onze ontwikkeling was niet typerend, het was een specifieke functie in een specifieke tijd.

 

Hoe behoud je je balans als er zoveel mensen zijn die aanspraak maken op je tijd, en elke stap die je zet wordt gezien als betekenisvol?

Aanspraak maken op iemands tijd is oké, en eigenlijk is het geen groot probleem. Wat betreft mensen die elke stap die je zet bestuderen, daar zou ik iets algemeens over willen zeggen. In het Westen hebben we de neiging om een beetje onnatuurlijk en fanatiek te worden in de nabijheid van onze leraar. We kijken naar de leraar, naar elke beweging die deze maakt, en geven een speciale betekenis aan elk woord dat deze spreekt. In Europa is deze neiging heel sterk. Ik weet niet precies hoe dat in de Verenigde Staten is. We moeten proberen om natuurlijk te zijn tegenover onze leraren, tegenover de Rinpoches. Onze devotie kan inwendig blijven – het hoeft uiterlijk niet op een extreme manier zichtbaar te zijn. Het is niet nodig om fysiek dicht bij de leraar te zijn, of om deze de hele tijd aan te kijken. Als je vertrouwen en devotie hebt, dan hoeft dit niet zichtbaar te zijn aan de buitenkant. Het is belangrijk, dat wij als boeddhisten, meer aandacht besteden aan wat voor impressie we de buitenwereld geven. Aangezien het voor mensen al moeilijk genoeg is om boeddhisme te begrijpen en we niet verward willen worden met de vele culten die tegenwoordig opdoemen.

 

Hoe behoud je je balans terwijl je in de schaduw leeft van zulke krachtige mensen als Ole en Shamar Rinpoche?

Geen probleem! (ze lacht) Ik heb geen ambities in die richting. Ik zie mezelf niet als iemand die in iemands schaduw staat, ik ben gewoon mezelf.

 

Wat zijn de ontwikkelingen die je in jezelf hebt gezien in 25 jaar boeddhistische beoefening?

Vanaf het eerste moment dat ik in aanraking kwam met zuivere boeddhistische lessen voelt dat als een openbaring. Van kind af aan had ik al veel vragen in mijn hoofd, ik vroeg me de reden van het bestaan en dat soort zaken af. Denemarken is een christelijk land, maar niet erg religieus en het christendom dat ik heb leren kennen gaf me niet het antwoord waar ik naar op zoek was. Ik kon het concept van één scheppende God niet accepteren, de retoriek dat indien je niet in die God gelooft je voor eeuwig verdoemd bent, of dat mensen die niet in God geloven voor altijd verloren zijn. Dit had voor mij geen betekenis. Ik maakte me ook zorgen over wat er met de geest zou gebeuren als men doodging. Over dit soort dingen dacht ik vaak na toen ik nog erg jong was.

Later, in mijn pubertijd, was ik vooral bezig met aardse zaken (ze lacht). Ik raakte afgeleid en was niet zo bezig met deze vragen. Toen ontmoette ik Ole en begonnen we met geestverruimende drugs. Voor mij was dit het voortzetten van het zoeken naar antwoorden en vooral om de geest te verkennen. Behalve dat sommige grove concepten braken over het tastbaar en echt zijn van de wereld, en waarmee ik dus een voorproefje kreeg over de denkbeeldige natuur van de dingen, brachten drugs ook geen enkel antwoord. Het probleem ermee was dat men zich aan de ervaring ging hechten, alsof die écht waren, hetgeen nog erger was en nog moeilijker te reinigen.

In 1968 las ik in een boek ‘Tibetaanse Yoga en geheime Doctrines’ voor het eerst rechtstreeks boeddhistische lessen. Aan het begin van het boek stond een tekst van Gampopa: ‘de krans van kostbare juwelen’, vertaald door Evans-Wenz. Dit ging over een collectie van adviezen die begint op het gewone relatieve niveau en je meeneemt naar het absolute onderricht. Het gaf antwoord op alle dingen die ik me ooit had afgevraagd. Het was een hele sterke ervaring voor me, als thuiskomen.

Daarna ontmoetten we Karmapa, onze leraar, en begonnen we met de beoefeningen. Sindsdien is het een proces om het onderricht zoveel mogelijk proberen te integreren. Het is wonderbaarlijk hoe uitgebreid en diepgaand het onderricht is, er zit geen einde aan. Elke instructie en beoefening die ik heb gekregen, bewees telkens de juistheid van de lessen van de Boeddha en vergrootte mijn begrip. Als ik voel hoeveel de dharma mij heeft geholpen, en als ik zie hoeveel voordeel het ook voor andere mensen heeft, dan voel ik me enorm dankbaar dat ik mijn leven kan gebruiken zoals ik dat nu doe.

 

Heb je wel eens getwijfeld aan de dharma of ben je er ooit door ontmoedigd geraakt?

Nee, als iets onplezierigs of teleurstellends gebeurt, dan bevestigt dit alleen wat het onderricht beschrijft over de vergankelijkheid en veranderlijke kwaliteiten van alles wat geconditioneerd is. Als kind had ik een makkelijk leven, hetgeen misschien niet altijd nuttig is om met moeilijkheden te leren omgaan, maar tegelijkertijd hielp het mij om innerlijke stabiliteit te ontwikkelen die erg nuttig is geweest in mijn latere werk.

 

Hoe kan men een pure zienswijze hebben zonder naïef te zijn?

Hierbij is de dharma zeer behulpzaam. Als je geen weet hebt van de dharma, dan pleeg je te leven in een onrealistische illusie en denk je dat dingen zijn wat ze niet zijn; je bepaalt dat dingen een permanent bestaan hebben, wat niet zo is. Je denkt misschien dat dingen geweldig zijn en dan ineens is het niet geweldig meer. Of je ziet de gebreken, begint met oordelen en denkt dat alles verschrikkelijk is, er is geen oplossing en je wilt zelfmoord plegen of wat dan ook. Ik kan begrijpen dat mensen wanhopig worden als ze de dharma niet kennen – voor hen die de wereld bekijken zonder het totale plaatje te zien kunnen doodsbang worden door wat ze zien. Maar als je de dharma eenmaal kent, dan is het niet zo slecht. Je kan het potentieel zien in mensen, het juiste perspectief zien. Zelfs als oorlogen en rampen zijn, weet je, op zijn minst theoretisch, dat dit niet is zoals de dingen zijn, en dat het alleen een kwestie is dat iedereen begrijpt wat de werkelijke natuur is van de dingen om het lijden te laten stoppen. Als je mensen ontmoet die zich vreemd gedragen, dan neem je dat niet persoonlijk, Je denkt eerder hoe kan ik hen adviseren. Het is niet langer een privé-ding.

Dit is hoe de dharma ons helpt. Een pure zienswijze hebben, betekent dat je ziet wat de essentie van de dingen is.

 

En wat als mensen die dicht bij je staan zich tegen je keren?

Het onderricht zegt dat we de vergankelijkheid kunnen begrijpen door te zien hoe vrienden in vijanden veranderen en vijanden in vrienden. Dit is heel correct. Natuurlijk is het verdrietig als een goede vriend zich tegen je keert, er wordt iets vernietigd, maar dit is mij niet zo vaak overkomen als Ole. Vanwege zijn rol en zijn dominante verschijning, bevindt hij zich in een positie waar mensen hem of aanbidden of haten. Sommige mensen zien hem als hun idool en proberen hem te imiteren. Soms zijn het juist deze mensen die zich uit jaloezie en trots tegen hem keren – ineens veranderen ze hem in de duivel. Ole neemt dit niet persoonlijk. Het is triest als het gebeurt, maar we leren er veel van. Men leert van de verschillende persoonlijkheden die mensen kunnen hebben en de verschillende benaderingen die mensen kunnen hebben. Je leert hoe je beter met situaties om kan gaan, hoe je je tot mensen kunt verhouden, en hoe je kan voorkomen dat die dingen weer gebeuren. Je ziet bepaalde patronen bij mensen en je bent dan voorzichtiger in het soort relatie dat je met deze mensen hebt – voor hun eigen welzijn.

 

Heb je plannen om een boek te schrijven?

Ik heb hier verschillende suggesties voor gekregen van mensen. Een van die suggesties is om een boek te schrijven over dharma-ervaringen, en een ander over het zijn van een vrouw in het boeddhisme. Het kan nuttig zijn, maar het is een kwestie van tijd, het kost veel tijd om een boek te schrijven. Ole is er beter in om elke seconde nuttig te besteden – hij kan tegelijkertijd met zijn andere activiteiten boeken schrijven. Dat kan ik niet, dus we zullen zien wat mogelijk wordt.

 

Kun je iets zeggen over de speciale rol van de vrouw in de dharma?

Als je boeddhisme beoefent is dat iets individueels en geen vraag of je man of vrouw bent. Elk individu heeft zijn of haar eigen capaciteiten en condities – zowel innerlijk als uiterlijk. In het Westen zie ik geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen. Het is meer in de oosterse culturen dat er een groot verschil bestaat in de verschillende rollen. Wat betreft de boeddhistische methodes is er geen groot verschil, je moet ze gewoon toepassen. Over het algemeen is gehechtheid voor vrouwen moeilijker om kwijt te raken terwijl mannen wellicht meer met boosheid werken – maar het erg individueel. We zijn allemaal mensen, en de meeste hebben een combinatie van verschillende storende emoties. Dus er is niet zo’n groot verschil tussen mannen en vrouwen als het gaat om de dharma-beoefening.

 

Je hebt zoveel kennis en wijsheid verkregen door zoveel jaar omringd te zijn met leraren en voor hen vertaald te hebben. Waarom geef je niet vaker les?

Er is nou eenmaal maar een beperkte hoeveelheid tijd en ik ben betrokken bij zoveel verschillende activiteiten. Als je ergens aan begint, dan moet je het ook goed doen. Ik vind het niet erg om les te geven, maar als ik samen ben met Ole, dan is het natuurlijker dat hij lesgeeft. Als ik niet met hem ben, dan ben ik vooral aan het vertalen en organiseren voor de Tibetaanse lama’s. Op een of andere manier is lesgeven nog geen onderdeel van mijn activiteit. Bovendien was Z.H. Karmapa erg specifiek over het belang dat Ole en ik samenwerken, en indien ik een onafhankelijk lesprogramma zou hebben, naast al het andere, dan zou de weinige tijd die we samen doorbrengen tot nul gereduceerd worden.

 

Elke leraar heeft een andere stijl. Dit kan moeilijk zijn omdat we een voorkeur hebben voor bepaalde stijl en een andere afkeuren.

De verwarring kan ermee te maken hebben dat we geen onderscheid kunnen maken tussen de verschillende soorten leraren, en denken dat een leraar een Rinpoche of heel bekend persoon moet zijn, voordat we de moeite nemen om naar die leraar zijn lessen te luisteren. Iemands belangrijkste leraar zal natuurlijk iemand zijn die men aardig vindt en waar men vertrouwen in heeft. Het is psychologisch normaal om alerter te zijn en meer te leren van een leraar bij wiens stijl je je thuis voelt. Maar het lijkt erop dat we niet altijd begrijpen dat we de basislessen moeten bestuderen om het pad op een juiste manier te begrijpen en beoefenen. Hiertoe kunnen we naar leraren luisteren die niet noodzakelijkwijs verlicht zijn of enorm charismatisch. Het gaat er dan voornamelijk om dat deze weet waarover hij praat. Als we ons meer richten op de dharma dan op de persoon die les geeft, dan beschermen we ons ook tegen spirituele manipulatie, en dat is goed voor iedereen.

Kagyu Life International, nummer 4, 1995, copyright 1995 Kamtsang Choling, USA

About the author