Manfred Seegers – De wereldreligie boeddhisme

Toen Boeddha ruim 2500 jaar geleden verlichting manifesteerde en daarmee liet zien dat het mogelijk is om je volledig van elke vorm van onwetendheid te bevrijden, gaf hij zijn volgelingen de sleutel tot volmaakt, blijvend geluk. Dit hoogste geluk houdt in: bevrijding van alle vormen van leed die bij het voorwaardelijke bestaan horen; een volkomen inzicht in de essentie van alle verschijnselen; een grenzeloos vermogen om anderen naar bevrijding en verlichting te helpen. Boeddha ‘draaide het dharma-rad’ in totaal driemaal. Dit betekent dat hij drie grote cycli van onderricht gaf, die toegesneden waren op de bekwaamheden van de leerlingen. Zodoende staan ons sinds Boeddha’s tijd verschillende methoden ter beschikking waarmee we dezelfde perfecte toestand kunnen realiseren als die hijzelf verwerkelijkte.

Aan de hand van diverse levenssituaties gaf Boeddha zijn leerlingen adviezen voor hun volgende stap op de weg naar bevrijding en verlichting; hij deed dat met woorden en symbolen, maar gebruikte ook zichzelf wel als voorbeeld. Dankzij het feit dat zijn leerlingen onderling sterk verschilden voor wat betreft aanleg en mentaliteit – ze varieerden van gewone mensen tot koningen en van beginners tot ‘arhats’en ‘bodhisattva’s’ (beoefenaars die ver gevorderd waren) – is er een zeer complete weg ontstaan. Deze brengt gegarandeerd iedereen die de methoden gebruikt naar het doel. Men spreekt gewoonlijk van 84.000 verschillende lessen die de remedie vormen tegen evenveel mogelijke versluieringen en storingen. Boeddha’s leer is te vergelijken met een reusachtige apotheek, die voor iedere ziekte een passend medicijn heeft.

Na Boeddha’s tijd hebben zijn volgelingen gedeeltes van deze enorme schat aan onderricht gebruikt, overeenkomstig hun kwaliteiten, om steeds een nieuwe stap in hun ontwikkeling te zetten. In de loop van de 2500 jaar die sinds Boeddha’s leven zijn verstreken, zijn er zeer uiteenlopende tradities ontstaan, die zich vanuit India over alle landen en culturen van Azië hebben verbreid en vervolgens over de andere werelddelen. Ondertussen hebben de verschillende boeddhistische tradities over de hele wereld centra.

Er zijn volgens de meeste schattingen ongeveer 400 miljoen boeddhisten en dat is exclusief diegenen die om uiteenlopende redenen niet openlijk boeddhist kunnen zijn. In communistisch China bijvoorbeeld zijn er al zo’n 150 miljoen boeddhisten die hun beoefening eigenlijk verborgen moeten houden. Het aantal boeddhisten groeit echter voortdurend: vooral in het Westen is de laatste decennia een sterke interesse voor het boeddhisme ontwikkeld.

Ondanks de enorme informatietoename door de wereldwijde media is het niet eenvoudig een overzicht te krijgen over het boeddhisme als geheel, omdat het in de afgelopen 2500 jaar zo veelzijdig is geworden. De eenvoudigste manier is kijken naar de drie ‘draaiingen van het dharma-rad’. Zo is te zien hoe uit de vele praktische adviezen die de Boeddha aan specifieke leerlingen gaf de wereldreligie boeddhisme heeft kunnen ontstaan.

Wat zei Boeddha bij deze drie draaiingen? Kort samengevat verklaarde hij bij de eerste draaiing de Vier edele waarheden. Deze laten ons enerzijds zien wat onze situatie in de kringloop van het bestaan is en anderzijds wat de oorzaken van leed en problemen zijn – en hoe we ons eruit kunnen bevrijden. Bij de tweede draaiing toonde hij aan dat alles in essentie ‘leeg’ is: leeg van een werkelijk, onafhankelijk bestaan. Dit is de hoogste wijsheid, de Prajnaparamita. En bij de derde draaiing gaf hij onderricht over de boeddhanatuur: deze is alle wezens eigen en draagt alle perfecte kwaliteiten van de verlichting in zich.

Betrekken we nu deze drie draaiingen van het dharmarad op de verschillende boeddhistische tradities, dan is de eerste draaiing de basis voor de Theravada- traditie. Deze traditie wordt vanuit het perspectief van het Grote Voertuig of Mahayana ook wel het Kleine Voertuig of Hinayana genoemd. Theravada wordt hoofdzakelijk ten zuiden van India beoefend: bijvoorbeeld op Sri Lanka en in Birma, Thailand, Laos en Cambodja. Hier wordt de nadruk gelegd op positief uiterlijk gedrag en op bevrijding van het leed van het voorwaardelijk bestaan door inzicht in de egoloosheid.

De tweede en derde draaiing van het dharma-rad vormen de basis voor het Grote Voertuig. Dit wordt hoofdzakelijk in de landen ten noorden van India beoefend: in de Himalaya – Tibet, Lhadak, Nepal, Sikkim en Bhutan – maar ook in Mongolië, China, Japan, Vietnam, Taiwan, Korea, enz. De naam Mahayana heeft betrekking op de brede motivatie bij de volgelingen: de wens boeddhaschap te bereiken om alle wezens van leed te bevrijden.

Het Grote Voertuig is onderverdeeld in het soetra- en het tantra-voertuig. Men kan ook zeggen dat de tweede draaiing de belangrijkste basis was voor het soetra- voertuig – de hoofdbeoefening in de meeste Mahayana-landen. Het soetra- voertuig heet ook wel oorzaak-voertuig omdat hier de oorzaken voor de verlichting tot stand worden gebracht. Het inzicht in de leegte of de onderlinge afhankelijkheid van alle verschijnselen wordt bereikt door nauwkeurig onderzoek van de dingen, maar ook door meditaties.

De derde draaiing van het dharmarad is de belangrijkste basis voor het tantra- voertuig, dat in zijn complete vorm alleen nog in het Tibetaans boeddhisme wordt beoefend. Enkele aspecten ervan zijn doorgegeven aan andere tradities, zoals bijvoorbeeld aan meerdere subscholen van het chan-boeddhisme in China en het zen- boeddhisme in Japan. Andere benamingen voor de boeddhistische tantra zijn het Geheime Mantrayana of het Vajrayana – ofwel de Diamantweg. Het wordt ook het vrucht-voertuig genoemd, omdat men zich hier identificeert met de vrucht zelf, het perfecte boeddhaschap. Boeddha heeft in de tantra’s onderwezen dat de hoogste kwaliteiten van de verlichting al in de natuur van de geest aanwezig zijn. We hoeven alleen de oppervlakkige sluiers te verwijderen, want die weerhouden ons ervan de boeddhanatuur in onze eigen geest te herkennen.

De historische ontwikkeling van het boeddhisme laat zien hoe uit de feitelijke praktijk van de leercycli de tradities zijn ontstaan die we nu kennen. Boeddha gaf weliswaar alleen mondeling onderricht, maar zijn leerlingen schreven het op en gaven het zo in de oorspronkelijke vorm door. Verwerkelijkte boeddhistische meesters schreven later commentaren op de betekenis van Boeddha’s leer. De nadruk lag daarbij op authentieke en precieze overdracht. In India zijn door de eeuwen heen al verschillende overdrachts- linies ontstaan, die in de drie leercycli passen.

Aanvankelijk konden direct na Boeddha’s tijd niet alle niveaus van onderricht openlijk worden beoefend. Enkele werden alleen in het geheim doorgegeven of maar door heel weinig mensen overgedragen. In de eerste 400 tot 500 jaar – volgens de meeste bronnen leefde Boeddha van 563 tot 479 v.Chr. – werd alleen het Kleine Voertuig openlijk beoefend. Van de in totaal 18 sublinies zijn op den duur alleen die richtingen overgebleven die steeds waakten over de authenticiteit van de overdracht: de ouderen (in Pali:Thera) van de gemeenschap. Daarom gebruikt men nog steeds de naam Theravada (letterlijk: de leer van de orde-oudsten) als overkoepelend begrip voor de twee nog actieve scholen van het Kleine Voertuig, namelijk de Sthaviravadins en de Sarvastivadins.

In de tweede periode van het Indiase boeddhisme werd het soetra-onderricht van het Grote Voertuig bekend. Het begon al in de tweede eeuw v.Chr., toen de eerste teksten van de Prajnaparamita-literatuur in de openbaarheid kwamen, maar pas na het begin van onze jaartelling werd het de hoofdstroming in India. Dit was te danken aan twee grote meesters die Boeddha al had voorspeld, Nagarjuna en Asanga (2de resp. 5de eeuw n.Chr.), en aan de stichting van de grote Nalanda- universiteit (ca. 2de eeuw n.Chr.). Nalanda zou meer dan 1000 jaar het centrum worden voor behoud en uitbreiding van het Grote Voertuig. Globaal kan men zeggen dat ook de tweede draaiing van het dharma-rad een periode van 500 jaar bloei kende.

De meeste tradities van het noordelijke boeddhisme hebben dit niveau van onderricht als inhoud. Dit komt doordat de eerste vertalers in deze periode naar India kwamen en de teksten in hun eigen taal vertaalden. Al in de 1e eeuw n.Chr. breidde het boeddhisme zich uit richting Centraal-Azië en China. In de 3de eeuw bereikte het Birma, Cambodja, Laos, Vietnam en Indonesië. Veel belangrijke boeddhistische teksten werden in de 4de en 5de eeuw in het Chinees vertaald door o.a. Kumarajiva (344-413) en Hui-yuan (334-416). De grote Indiase meester Bodhidharma kwam rond 520 n.Chr. naar China en stichtte daar het chan-boeddhisme. Enkele jaren later, in 538 n.Chr., begon het zen-boeddhisme in Japan, waar het in het jaar 594 de staatsreligie werd.

Vervolgens brak een derde grote periode aan van het Indiaas boeddhisme. Dit was de tijd van de grote yogi’s en de verwerkelijkte meesters, de zogenoemde mahasiddha’s. Boeddha’s volgelingen hadden zich verder ontwikkeld en waren in staat ook zijn hoogste onderricht te beoefenen: de Diamantweg (het Vajrayana). Hoewel deze meesters – zowel mannen als vrouwen – beschikten over buitengewone krachten (Skr. siddhi’s), en uit alle sociale klassen kwamen, waren er ook de typische ronddwalende yogi’s die qua uiterlijk en gedrag vaak zeer onconventioneel waren. De Diamantweg-traditie vat de belangrijkste meesters van deze periode samen in een groep van 84 mahasiddha’s, met aan het hoofd de meester Saraha. Als teken van hun verwerkelijking schreven ze vele liederen die bekend werden onder de naam doha’s.

Tot aan de periode van verwoesting door de moslims en hindoes kan men in totaal van ca.1500 jaar Indiaas boeddhisme spreken, met daarbinnen drie grote fasen van ongeveer 500 jaar die overeenkomen met het drievoudige draaien van het dharma-rad. Dit betekent dat op het hoogtepunt van het boeddhisme in India alle niveaus van Boeddha’s leer al werden beoefend.

Toen in de 8ste eeuw de grote meester Padmasambhava (Tib.Guru Rinpoche) op uitnodiging van de Tibetaanse koning Trisong Detsen naar Tibet kwam en daar het boeddhisme verbreidde, benadrukte hij in het bijzonder het tantrische aspect van de leer – de Diamantweg. Sindsdien kan men het Tibetaans boeddhisme gelijkstellen aan de Diamantweg. De koning zorgde er tegelijkertijd voor dat veel belangrijke teksten in het Tibetaans werden vertaald. Deze vroege onderrichtingen en vertalingen leidden tot de ontwikkeling van de eerste van de vier grote Tibetaanse linies: de Nyingma-linie, wat letterlijk ‘de oude linie’ betekent.

Later, in de 11de eeuw, was er een tweede grote vertaalperiode: nu werden de resterende transmissies naar Tibet gebracht. Dit resulteerde in de nieuwe linies (Tib. Sarma), met als bekendste de Kagyu, Sakya en Gelug.

Marpa de Vertaler (1012-1097) bracht vier bijzondere transmissies van India naar Tibet die afkomstig waren van zijn Indiase meester Tilopa (988-1074) samen met de Mahamudraleer vormen deze de kern van de Kagyu-traditie. Drogmi Lotsawa (993-1074) gaf de transmissielijn van de Indiase meester Gayadhara (of Virupa) door aan Khön Könchog Gyalpo (1034-1102), die vervolgens de Sakya- traditie stichtte.

De grote Indiase meester Atisha (982-1054) reisde naar Tibet en stichtte samen met de vertaler Rinchen Sangpo (958-1055), en zijn belangrijkste leerling Dromtönpa (1004-1065), de Kadampa-traditie. Later heeft Je Tsongkhapa (1357-1419) de leer hiervan tot kern gemaakt van de Gelug (of Ganden)-traditie.

De essentie van de transmissies is in alle vier de tradities gelijk, omdat ze allemaal gebaseerd zijn op Boeddha’s leer en op de commentaren van de Indiase meesters. De verschillen zitten in de commentaren van de Tibetaanse leraren, die altijd afgestemd werden op de kwaliteiten van de leerlingen. Daarom verschillen de zwaartepunten. Zo zijn de oudere scholen bijvoorbeeld meer praktijkgericht en benadrukt de nieuwere het bestuderen van de leer. De lessen zijn ongeveer 1000 jaar lang doorgegeven in de zuivere vorm en zonder onderbrekingen; dit leidde ertoe dat ontelbare beoefenaars in staat waren de essentie van de geest volkomen te herkennen.

Ook vandaag de dag maakt het Tibetaanse boeddhisme het mogelijk – vooral dankzij de snelle en effectieve methoden van de Diamantweg – om in zeer korte tijd de verlichting te bereiken voor het welzijn van de wezens. De beoefening van de Diamantweg omvat immers ook alle andere niveaus van Boeddha’s leer en men mediteert altijd onder leiding van een gekwalificeerd leraar. Vermoedelijk is dit de reden dat tegenwoordig overal ter wereld zo veel mensen zich openen voor deze vorm van boeddhisme. Het is niet moeilijk om dit grote geschenk van de Boeddha aan te nemen. Enerzijds garandeert een authentieke transmissie dat het doel van de beoefening echt te bereiken is en anderzijds kan er altijd een directe link worden gelegd naar de eigen situatie hier en nu – de alledaagse ervaring. De verschillende boeddhistische linies zijn eigenlijk alleen het raamwerk waarin de overlevering plaatsvindt. De inhoud is de complete weg naar volkomen herkenning van de essentie van de eigen geest: de weg naar blijvend geluk.

Dit is slechts een beknopt overzicht van de hoofdtradities binnen het boeddhisme: een gedetailleerde presentatie zou veel te omvangrijk worden. De historische ontwikkeling, de complete leer van elke school en van alle huidige subscholen kunnen hier niet beschreven worden. Zie daarvoor de Engelse vakliteratuur of de lezingen en boeken van de leraren binnen deze scholen. Toch hoop ik dat dit overzicht op z’n minst een algemeen beeld geeft en dat de veelheid van tradities niet langer als verwarrend overkomt, maar juist als een enorme rijkdom.

Literatuur:

1. Taranathas History of Buddhism in India, Debiprasad Chattopadhyaya, Motilal Barnasidass Publisher, Delhi 2. Indian Buddhist Pandits, from The Jewel Garland of Buddhist History, Lobsang Norbu Tsonawa, LTWA, Delhi, 1985 3. History of Indian Buddhism, E. Lamotte, Motilal Barnasidass Publisher, Delhi 4. A History of Indian Buddhism by Hirakawa Akira, P. Groner, Motilal Barnasidass Publisher, Delhi, 1993 5. Historical Dictionary of Buddhism, Ch. S. Prebish, Sri Satguru Publisher, Delhi, 1995 6. Atisha and Buddhism in Tibet, Doboom Tulku en Glenn. H. Mullin, Tibet House, Delhi, 1983 7. The Blue Annals, G.N. Roerich, Motilal Barnasidass Publisher, Delhi 8. The Treasury of Knowledge, Jamgon Kongtrul Lodrö Thaye, Gangtok, 1983

About the author